"Indien een private investeerder een financiële bijdrage levert aan het
verzorgen van onderzoek en volgen van onderwijs in de vorm van een
leerstoel, mag ik ervan uitgaan dat de instelling afspraken maakt met deze
investeerder over de inzet van de verstrekte middelen," aldus de minister.
De academische vrijheid moet daarbij volgens hem niet in het geding zijn.

Hij wijst er verder op dat het instellen van hoogleraren los moet
worden gezien van onderzoek dat in opdracht van het bedrijfsleven wordt
uitgevoerd. De minister vindt het wenselijk dat het bedrijfsleven meer gaat
investeren in wetenschappelijk onderzoek, zonder dat dit ten koste gaat van
de onafhankelijkheid van dit onderzoek.

Bedrijven en wetenschappers moeten uitgedaagd worden gezamenlijke keuzes te
maken en zich in te zetten op terreinen waar Nederland zich internationaal
kan onderscheiden, vindt de minister. "Daarbij is het uitgangspunt om
sterktes van kennisinstellingen en bedrijven te combineren om meer welvaart
te realiseren. Dat kan mede door een goede benutting van
onderzoeksresultaten door het bedrijfsleven."

Op de vraag wat Plasterk ervan vindt dat niemand weet hoeveel
hoogleraren precies door welke bedrijven worden betaald, zegt hij dat er op
macro-niveau wel inzicht bestaat in de derde geldstroom (zie onderstaand
artikel).

Navraag bij het ministerie van Onderwijs en het CBS leert echter dat de kosten
die bedrijven maken door iemand die zij in dienst hebben een dag per week
uit te lenen aan de universiteit, geen onderdeel uitmaken van de derde
geldstroom. Het gaat hier om mankracht, niet om geld. Hoeveel geld hiermee
gemoeid is, is niet bekend.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl